lundi 2 octobre 2017

Een microgeschiedenis van een grootvader Jean-Baptist Heinig “met een beetje Duitse naam”.



Jan is de hoeder van de familiegeschiedenis Hertogen. Zo probeerde hij uit te spitten waarom zijn moeder en tante zo vaag bleven over hun vader Jean-Baptist Heinig “met een beetje Duitse naam”. 
Dit was voor mij de aanleiding om een stukje microgeschiedenis te schrijven. Achter die vaagheid zit de vervolging van mensen van Duitse afkomst tijdens en na de eerste wereldoorlog. En de achterdocht tegenover de soldaten van de vesting Antwerpen die geïnterneerd werden in Nederland…
Ik heb de blogs van Jan letterlijk geplunderd, zonder verdere bronvermelding. Mijn eigen inbreng beperkt zich tot die vervolging en het uitzoeken hoe Jean-Baptist in een interneringskamp in Nederland terecht is gekomen terwijl zijn eerste divisie aan de Ijzer terechtkwam.

Godefroid Guillaume Heinig of Gottfried Wilhem Heinig

De overgrootvader van mijn Paulatje en grootvader van mijn schoonmoeder Hortense Heinig was Godefroid Guillaume Heinig, geboren op 5-3-1851 in Kothen, Anhalt-Saksen; een duitse horlogemaker die in 1879 naar Brussel is verhuisd. Jan liet zich fotograferen  in Lachsfang 2, Köthen, 3de huisje links.
In juli 1879 trouwt Gottfried Wilhelm met Aerts Antoine-Joséphine. Door haar huwelijk met een Duitser werd ook Antoinette Aerts van Duitse nationaliteit, evenals de vier kinderen.  Jean-Baptist, grootvader van Paula, is hun vierde kind. Elf maanden na zijn geboorte is zijn moeder overleden. Zij was pas 32 jaar.
Godefroid  Guillaume hertrouwt. Hij heeft weinig of geen contacten met de vier kinderen van zijn eerste huwelijk; twee van zijn kinderen uit zijn eerste huwelijk verscheepte hij zelfs naar Amerika.
Hij  is tot z’n dood in 1918 opgevolgd door de staatsveiligheid. Jan is op het Rijksarchief zijn dossier gaan inkijken en fotoscannen.  Op een proces verbaal van 28/12/1889  wordt als beroep van onze ‘étranger poursuivi’ opgegeven: Horlogier – Cabaretier. Het betreft een “poursuite” van een maand omwille van “complicité d’adultère”, “medeplichtigheid aan overspel”.
En wij vinden op 12/04/1914 op zijn bewijs van voorlopig verblijf van vreemdeling zijn zoon van +16 jaar Jean-Baptist Heinig en z’n echtgenote Caroline Steens terug, die twee kinderen hebben geboren in 1912 en 1914. Vermeld wordt dat Jean Baptist ‘sous les drapeaux’ is.
Een Bulletin de poursuites van 04/04/1916 vermeldt “Menaces par gestes et injurés à Laken le 20/03/1916 ». Maar “il n’est pas mis en prévention”.
Godefroid-Guillaume Heinig overlijdt op 08/02/1918 in Laken, alleen. Het overlijden wordt aangegeven door Albert Beerden, mecanicien en  Gaston Van Nieuwenhuyse, slotenmaker.
Van hem slechts een foto. Op zichzelf wil dat natuurlijk niets zeggen. Ik ken van mijn grootvader Sjaantje ook maar één foto, met onderaan het biljetje van de loting waardoor hij niet naar het leger moest. En van mijn grootvader een vaders kant heb ik helemaal niets. Maar ik hoorde wel een en ander vertellen. Over Gottfried Wilhelm daarentegen is er helemaal niets: een echte blinde vlek in de familiegeschiedenis. Een blinde vlek die tegelijk een micro-geschiedenis is die tekenend is voor heel de periode van de eerste wereldoorlog. Met onder andere een haat tegen ‘den Duits’ die wij ons moeilijk kunnen voorstellen. Of toch? Tegen andere nationaliteiten of geloofsovertuigingen?

De vervolging van mensen met Duitse afkomst

Het toeval wilde dat Paula en ik Monika Triest hebben ontmoet, die een paar boeken heeft gepubliceerd over de vervolging van mensen van Duitse afkomst, bij hetuitbreken van en na de eerste wereldoorlog, waarbij zelfs systematisch de Belgische nationaliteit werd afgenomen van mensen met een dubbele nationaliteit, en zelfs van die mensen van het Gotha zoals de Arenbergs die vonden dat zij boven die nationaliteiten stonden. Ook Frank Caestecker van de UGent deed pionierswerk met zijn studie “ Wie was nu de vijand ? De constructie van de "Duitser" bij het aflijnen van ongewenste vreemdelingen”. Het heeft bijna 100 jaar geduurd voordat een eerste historische studie verscheen over dit weinig fraai hoofdstuk in onze geschiedenis. En in de eindeloze herdenkingen van de W.O. I kwam dit thema nog geen enkele keer aan bod.
De twee auteurs baseren hun studie op archieven die tot voor kort ontoegankelijk waren.
In dat kader wordt in april 1914 Gottfried Wilhem Heinig opgeroepen door de gemeente Laken om hem een voorlopige verblijfsvergunning te geven, samen met z’n zoon Jean Baptist en z’n kinderen, geboren in 1912 en 1914 (zo staat het er, ook al was Hortense toen nog niet geboren). Uit het onderzoek van Caesstecker blijkt dat begin augustus ook de kinderen van de Duitse staatsburgers, ook al waren ze Belg geworden, naar Nederland werden gevoerd en geïnterneerd, maar dat is met Gottfried- Guillaume blijkbaar niet het geval geweest. En zijn zoon was onder de wapens, Belgische wapens!
“In december 1917 decreteerde de gouverneur-generaal in België dat iedereen van Duitse afkomst zich moesten melden bij het Pasbureau in hun gemeente in de vier weken na 13 januari 1918. Al deze mensen van Duitse oorsprong moesten hun verplaatsingen melden bij de Duitse overheid.” (Bekantmachung Generalgouverneur in Belgien, 13 december 1917, Gezests-und Verordnungsblatt für Flandern, nr. 2, 5 january 1918, in Frank Caestecker en Antoon Vrints, The National Mobolization of German Immigrants and their Descendants in Belgium, 1870-1920, Chapter 6, blz 138).
Guillaume Heinig overleed op 8 februari 1918. Daardoor ontsnapte hij dus aan dat decreet, waarvan ik trouwens de bedoeling niet ken.
Zijn overlijdensakte werd niet ondertekend door zijn dochter Marguerite of door zijn schoondochter Caroline Steens, de vrouw van  Jean Baptist, die een paar straten verder woonde. Is dat om te voorkomen dat Jean-Baptist, Caroline en hun kinderen naar Duitsland zouden worden uitgewezen, of voorwerp zouden worden van de manifeste anti-Duitse gevoelens die zich ook richtten naar wie loyaal als Belg al decennia in België woonde? Maar waarom moest dit stilzwijgen generatielang bewaard blijven? Was zijn dochter Marguerite aanwezig bij z’n overlijden, was er wel iemand op zijn begrafenis, hebben Bonneke en Tante Paula dit overlijden op een of andere manier geweten, het was ten slotte hun grootvader. Of is Guillaume Heinig ‘stilletjes’ verdwenen op zijn 67 jaar, ook om z’n kinderen en kleinkinderen niet te compromitteren en ze op die manier te beschermen, door zichzelf uit wissen. Heeft hij zijn kleinkinderen nog gezien na 4 augustus 1914, de inval van de Duitsers, en daarvoor? En dat terwijl zijn zoon Jean-Baptist al 4 jaar krijgsgevangen was in Alten Grabow, op 70 km van z’n geboorteplaats Köthen. Wanneer is het teveel voor iemand? Mag hem geen eer bewezen, misschien op 8 februari 2018, in Café Maes, tien meter om de hoek waar hij 100 jaar geleden overleden is, met een sobere koffietafel, 100 jaar na datum?

Antwerpen en de maatregelen tegen de ‘Duitse’ inwoners van België en hun nageslacht

In 1918 woonden in Antwerpen vele Duitse families. Ze waren met ongeveer 20.000 op 300.000 inwoners in 1910. Ze waren bijzonder goed geïntegreerd en bekend om hun gul mecenaat. Maar toen op 4 augustus 1914 oorlog uitbrak kwam er twee dagen later een dwangbevel van de provinciale krijgsgouverneur Dufour en van de Antwerpse burgemeester Jan De Vos : “Alle Duitsers en Oostenrijkers moeten vandaag voor 24 u de stad verlaten hebben”(p.14). Op 9 augustus werd ermee gedreigd dat ze als spionnen gedood zouden worden. De meesten namen de vlucht en lieten alles achter: woning, bedrijf, bank, kapitaal, buitenverblijf, …
Na het einde van de oorlog werden de maatregelen tegen de ‘Duitse’ inwoners van België en hun nageslacht nog strenger. Het ging dan in feite om een ‘etnische zuivering’ van ‘inferior Belgians’. Zoals na WO2 massaal gebeurde met 12 miljoen Duitsers in andere landen, ook wie er al eeuwen woonde, werden Duitsers en hun nakomelingen ook in België verzameld (Adinkerke) en eerst naar Nederland gedeporteerd in treinen vooraleer naar Duitsland teruggevoerd te worden. Ook Belg geworden Duitsers, en zelfs Duitse nakomelingen die Belgische legerdienst gedaan hadden, kwamen voor deportatie en ontheming in aanmerking. De meesten werden vanaf 1921 onteigend. Dit werd goedgekeurd in het Belgisch parlement, met ruime meerderheid. En tegen het principe “Nulla poena sine lege”, want er was geen enkele wet die zei dat bezittingen aangeslagen mochten worden, enkel omdat de eigenaars van Duitse afkomst waren. De Zuidpoolexpeditie van Adrien de Gerlache was gesponsord geweest door de familie Osterrieth; verder de dierentuin, het Nottebohmziekenhuis en de prachtige Nottebohmzaal in de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience. Dezelfde familie had ook de Brabofontein op de Grote Markt betaald. Léonie Osterrieth had de bijnaam “Koningin van de liefdadigheid”. De Duitse families richtten ook allerlei clubs en verenigingen op zoals Beerschot (voetbal), zeescouts, de Antwerp Golf club. Ze organiseerden in 1913 de wereldtentoonstelling en de Olympische Spelen, die pas in 1920 plaats vonden. De directeurs van de Red Star Line waren Duitsers.

Jean-Baptist Heinig en de Groote Oorlog

Jean-Baptist Heinig werd zoals vermeld als Duitse staatsburger geboren in 1884  in de Antwerpse Steenweg 208 in Laken. In 1903 veranderde de wet op de nationaliteitsverwerving en de oudste zoon kon bij eenvoudige verklaring Belg worden (zoiets als de ‘snel-belg’ wet in 2000). Zo verwierf Jean-Baptist in dat jaar de Belgische nationaliteit.
Jean Baptist Heinig en Caroline Steens trouwen in 1911. In 1912 werd tante Paula geboren en in 1914 Hortense.
Op 1 augustus 1914 wordt Jean-Baptist opgeroepen voor het linieleger. We weten alleen dat hij deel uitmaakt van de eerste divisie: het is moeilijk uit te maken, op basis van dit magere gegeven, in welke gevechten hij is betrokken geweest. Ik probeer toch het lot van de eerste divisie te volgen tussen augustus en september.
Die eerste divisie trekt zoals het hele linieleger terug op de vesting ‘Antwerpen’. Na de slag bij de Marne dreigt het Belgische Leger in Antwerpen geïsoleerd achter te blijven. Koning Albert I trekt met het veldleger langs de kust naar de Ijzer, gedekt door de vestingtroepen die na de capitulatie met 32.000 de grens oversteken naar Nederland waar ze als vluchtelingen geïnterneerd worden. Jean-Baptist zat in de linietroepen en had dus mee moeten trekken naar de Ijzer. Hoe kwam hij dan in Nederland terecht met de vestingtroepen die na de oorlog als halve deserteurs worden beschouwd? Dit is geen verwijt: Wanneer de rijken oorlog voeren, sneuvelen de armen, en als je daaruit weg kunt geraken, doe het dan. Uiteindelijk heeft hij daar een geluk bij een ongeluk gehad. Hij is niet aan de Ijzer terechtgekomen, is in Nederland geïnterneerd met de vestingstroepen. Hij is daar uit dat interneringskamp kunnen ontsnappen. Dat liedje heeft wel niet lang geduurd: hij is na drie maand opgepakt en in Duitsland krijgsgevangen gezet. Maar daardoor heeft hij geen problemen gehad om zijn oorlogsjaren te laten erkennen. Een magere troost?

Jean-Baptist Heinig en de Getelinie

Jean-Baptist Heinig kwam zoals gezegd in de 1ste Divisie terecht die de Getelinie moest verdedigen.
Bij gebrek aan details over de veldtocht van Jean-Baptist kunnen wij zijn divisie volgen op haar tocht naar de Schelde. Het laatste Luikse fort valt op 16 augustus. Von Kluck begint aan zijn grote zwaai dwars door Midden-België. Het von Schlieffenplan had geen aanval voorzien op de vesting Antwerpen. En Albert was ook niet happig op een veldslag. Hij had op 14 augustus aan zijn vertrouweling Emile Galet gevraagd een nota te maken voor de regering: «We beschikken in het totaal over 90.000 militairen die in staat zijn om te vechten of beter om zich te verdedigen. De troepen zijn niet bekwaam om te marcheren. Na tien kilometer kunnen de soldaten niet meer. Alle oudere leeftijdsklassen die terug opgeroepen zijn, klagen over pijn aan de voeten. Besluit  : het is onmogelijk om offensieve marsen te ondernemen en dus ook om aan te vallen.  Een mobilisatie van vijftien militieklassen had moeten voorbereid zijn door vijftien jaar van onafgebroken inspanningen. Maar gedurende veertien jaar is de inspanning zero geweest. Overigens, zelfs al hadden we troepen van de kwaliteit van de Fransen of de Duitsers, dan nog zouden we niet tot het offensief kunnen overgaan zonder een onvermijdelijke nederlaag op te lopen. De strijdkrachten waar wij tegenover staan, zijn ongelofelijk superieur aan de onze. Wij staan er alleen voor  : niet alleen zijn de Fransen en de Engelsen hier nog niet verschenen, maar ze zijn zelfs nog niet in Luxemburg of in de provincie Namen. Onze grote bekommernis moet zijn ons nooit te laten afsnijden van Antwerpen, waar zich de levensmiddelen en de munitievoorraad van het leger bevinden. Anderzijds vereist de eventuele verdediging van Antwerpen de aanwezigheid van vijf divisies van het veldleger  ; als die vernietigd worden, zal Antwerpen een hevige aanval niet kunnen weerstaan.  Onze grote overwinning tot nu toe bestaat er in tijd gewonnen te hebben.  » (Marie-Rose Thielemans en Emile Vandewoude, Le Roi Albert au travers ses lettres inédites, 1882-1916, Brussel, 1982, pp. 515-517).
De Getelinie lag te dicht bij de noordflank van de Duitse opmars. In Tienen ligt de eerste legerdivisie van generaal Baix (ca. 15.600 manschappen, waaronder dus Jean-Baptist Heinig, waarschijnlijk ook met pijn aan zijn voeten). De kleine stellingen van de Belgen in de Getevallei tussen Tienen en Diest waren totaal niet opgewassen tegen de overweldigende Duitse troepenmacht. De troepen die de terugtocht moesten afdekken (3de en 22ste Linie) leden bij Grimde en Sint-Margriet-Houtem zware verliezen. De namenlijst van het In Flanders Fields Museum vermeldt voor het ganse Belgische leger die dag 556 doden. In Aarschot moest de burgerbevolking het zwaar bekopen.

De slag om Antwerpen

De 1ste Legerdivisie en de overige 90.000 man van het veldleger komen aan in Antwerpen waar 60.000 man vestingtroepen klaar staan om de vesting Antwerpen te verdedigen. Op 24 augustus hebben wij de Slag aan de Grenzen (Mons en de Samber). Het Belgische leger doet een eerste uitval
om de Duitse slagkracht rond Charleroi en Bergen te verminderen. In de nacht van 25 op 26 augustus 1914 brandt Leuven.
Op 5 september begint de cruciale slag aan de Marne. Koning Albert beveelt een tweede ‘sortie’ uit Antwerpen (9-13 september). De verliezen bedroegen dit keer 8.000 man, het dubbele van de eerste uitval. Na de Duitse nederlaag bij de Marne begint de "Koers naar de zee". Het Belgische Leger dreigt in Antwerpen geïsoleerd achter te blijven. Koning Albert I beslist Antwerpen te verlaten en met het veldleger langs de kust naar het Zuiden te trekken.
Op 27 september startte het Duitse offensief tegen de Antwerpse vesting. Op 30 september wordt het fort van Sint-Katelijne-Waver en Walem opgegeven. Op 1 oktober moet de eerste en tweede Divisie tegenaanvallen uitvoeren. S’avonds besluit Albert I de weerstand achter de Nete te organiseren. De 1e divisie verdedigt de lijn van Rumst tot aan de spoorwegbrug van Duffel.
Op 3 oktober komt Winston Churchill, de Britse minister van de Marine, met 9.000 mariniers om de Belgen bij te staan. Maar desondanks besliste het Belgische opperbevel op 6 oktober het uitgeputte Belgische leger naar de Linkeroever over te brengen. Op 6 oktober houden de 1e en 3e divisies nog de forten tussen de Nete en de Schelde, maar worden op hun linkerflank bedreigd. Op 7 oktober is het linieleger op de linkeroever, behalve de Tweede divisie en de Britten. Die dag dreigt generaal von Beseler met beschieting van de stad. Op 8 op 9 oktober steken ook de Britten en de Tweede Legerdivisie de Schelde over. De vlotbruggen van het Steen en Burcht worden vernietigd. Het stadsbestuur stelt de capitulatie van de vesting voor. De burgemeester van Antwerpen, Jan De Vos, sluit een overeenkomst met de Duitsers. Een eigenaardige procedure voor de nationale vesting Antwerpen… De Vos bleef aan als burgemeester en werd na de oorlog niet aangeklaagd voor collaboratie. Hij bleef burgemeester tot 1921. De laatste twintig nog intacte forten gaven zich over. Het ‘oninneembare’ bolwerk was na twee weken beleg gevallen.
Volgens het zakboekje is Jean-Baptist van 01/08/1914 tot 15/10/1914 aan het front actief geweest, dus tot vijf dagen na de officiële overgave op 10 oktober. Zijn jongste dochter (Hortense) was toen 3 maanden oud, Tante Paula nog geen 2 jaar.

Geïnterneerd in Nederland

Daarna is hij met 32.000 andere soldaten naar Nederland gegaan waar de Belgische militairen geïnterneerd werden. Volgens de Vredesconferentie van Den Haag van 1907 moest Nederland als neutraal land alle militairen die naar het land vluchtten ontwapenen en interneren.
Op de betalingsfiche van het leger staat vermeldt dat Jean-Baptist geïnterneerd werd in Nederland van september 1914 tot mei 1915. Een kleine tegenspraak met zijn militair zakboekje dat zegt dat hij tot 15 oktober aan het front actief is geweest. In mei 1915 ontvlucht Jean-Baptist het interneringskamp. Misschien moest hij door de Dodendraad https://nl.wikipedia.org/wiki/De_Draad de 332 kilometer lange Grenzhochspannungshindernis langs de grens tussen het bezette België en het neutrale Nederland aangelegd tussen april en augustus 1915. Hij kan drie maanden bij zijn gezin zijn,
tot hij in september 1915 wordt  opgepakt op de tram en door de Duitse bezetter naar Alten Grabow gevoerd waar hij tot november 1918 krijgsgevangene is. Alten Grabow is een oud legerkamp dat in 1914 werd omgevormd tot een krijgsgevangenkamp.
In mei 1915 is Jean-Baptist Heinig dus ontvlucht (évadée et rentrée en Belgique zo staat in z'n officieel dossier). Die periode in Brussel is later door de militaire overheden als 'congé' beschouwd maar Jean-Baptist heeft daar ‘dus’ geen soldij voor ontvangen. In zijn aanvraagdossier heeft Jean-Baptist niet over z'n verblijf in Brussel gesproken, enkel dat hij op 10 oktober 1914 krijgsgevangen genomen is en naar Alten Grabow gevoerd. Dat heeft dus niet 'gepakt' maar zijn tussenstop in Brussel is hem evenwel na de oorlog niet kwalijk genomen.
De oorlog eindigt op 11/11/1918. Hij kan echter pas op 19/02/1919 naar Brussel terugkeren. Hortense is dan 4 jaar en 10 maanden, tante Paula 6 jaar en 2 maanden. De repatriëring van de krijgsgevangenen van Altengrabow, Giessen, Münster, Sennelager, Soltau, Hamelen, Friedrichsfeld en Göttingen begint in januari 1919. Pas de bol voor J-B: de repatriëring is per anciënniteit: wie het langst in het kamp verbleef, kan eerst naar huis. Aangezien hij pas in 1915 werd opgepakt, is hij bij de laatste. Spoormannen krijgen voorrang maar hij zal pas na de oorlog bij de ijzerenweg beginnen.
Jean-Baptist komt in Brussel met ondermeer 2 poppen met de naam 'Germaine', voor z'n dochters. Tante Paula fier haar pop tonen, Germaine was haar naam, want ze kon toen al lezen, toen was het voor Tante Paula nog niet duidelijk dat het in feite Germany was dat er in genaaid was Zijn tweede dochter Hortense zei: ‘Gij zijt mijn poepa niet, die zit in Duitsland’.
Jean Baptist is teruggekomen als  een heel gesloten man, vol goedwil, die in gezelschap altijd als een sfinks in volle beslotenheid aanwezig was.  Is toen, vooruitziend op de uitwijzing van Duitsers en Duitse nakomelingen, door de familie Heinig/Steens beslist om de Duitse afstamming te verzwijgen? Is dat de eerste boodschap die Jean Baptist ontvangen heeft bij zijn terugkeer uit Duitsland na 5 jaar gevangenschap. Is dat zijn groot verdriet geweest?

Het Belgenkamp in Harderwijk en een Belgisch Ereveld

Ik wil nog even terugkomen op het Belgenkamp in Harderwijk met zijn 15.000 geïnterneerde militairen (ongeveer de helft van de geïnterneerden). Wij waren in de zomer 2017 een weekend in Putten, op een boogscheut daarvan. Geen bedevaart, maar het toeval van een Groupon-bon. Ik maakte ook in 2014 een blog nav de vluchtelingencrisis in 1914: “Les 32.000 militaires belges internés des troupes des forteresses.
Harderwijk hield in 2009 een tentoonstelling over het Belgenkamp onder de titel "Achter den Pinnekesdraat". Op de Gemeentelijke Begraafplaats ligt een Belgisch Ereveld, dat op 28 september 1963 officieel werd geopend door de Belgische ambassadeur. Hier liggen 349 Belgische soldaten begraven. Ze zijn niet allemaal in Harderwijk gestorven. Aan het einde van de oorlog lagen er slechts 36 Belgische militairen, die tijdens hun internering waren overleden en niet gerepatrieerd waren. Het merendeel is overleden ten gevolge van de Spaanse griepepidemie van 1918. Daar liggen ook de dodelijke slachtoffers van de opstand in het Kamp van Zeist op 3 december 1914. Ze kwamen in opstand tegen de slechte leefomstandigheden in dat kamp en de buitensporige prijzen van tabak en alcohol. De opstand werd met geweld door de Nederlanders neergeslagen. Daarbij werden acht Belgen gedood en 18 zwaargewond.
Hier ligt tevens het zesjarige Nederlands meisje Woutje van de Velde in een bijzonder graf gemaakt van een afgezaagde boomstam. Zij was het slachtoffer van een door een Belgische korporaal op 13 januari 1917 gepleegd zedenmisdrijf. Voor de moord werd deze man eerst veroordeeld tot 15 jaar tuchthuis, maar in hoger beroep ontoerekeningsvatbaar verklaard en vrijgesproken.
Wel werd hij op last van de krijgsraad in een krankzinnigengesticht geplaatst.
Als geïnterneerden beloofden niet te ontsnappen, mochten ze tegen betaling gaan werken. 46,2% vonden zo werk  Daar heeft  Jean-Baptist misschien van geprofiteerd. Let wel: hij had zich ook anders kunnen organiseren en zijn vrouw en kinderen laten overkomen. oor de families van de gevangenen werden drie «kolonies” gebouwd, Albertsdorp, Elisabethdorp et Nieuwdorp.
Om werk te verschaffen stelde het 'Centraal Beheer der Werkscholen voor Belgische geïnterneerde Soldaten' eind 1916 aan het gemeentebestuur van Amersfoort voor een gedenkteken op te richten. Het ontwerp was van de Belgische architect Huib Hoste uit Brugge die tijdens de oorlog in Nederland
verbleef. In het voorjaar van 1917 werd met de bouw begonnen en ten tijde van de wapenstilstand op 11 november 1918 was het vrijwel klaar. In 1922 was een plechtige ceremonie van overgave voorzien nav de transfert van de eigendom van het monument naar de gemeente Amersfoort.  Die werd geannuleerd omdat België weigerde de 53 miljoen gulden te betalen als vergoeding voor het vier jarig onderhoud van de Belgische militaire geïnterneerden. Van zijn kant vond België in 1918 dat het ter compensatie van de geleden oorlogsschade recht had op Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg. Deze Belgische eisen werden in Versailles in 1919 afgewezen.
Een officiële inhuldiging ging pas op 22 november 1938 door in aanwezigheid van koningin Wilhelmina en de Belgische koning Leopold III.
Ter gelegenheid 100 jaar Belgenmonument hield mijn vriend Jacques Pauwels er in 2014 een lezing over zijn boek De Groote Klassenoorlog. De volgende dag was hij in La Braise in Luik over hetzelfde onderwerp. Hij woont in Canada. De Hollanders hebben niet alleen het belgenmonument betaald, maar ook de reiskosten van Jacques…

Geen frontstrepen voor de geïnterneerden

Het leger weigerde aan de geïnterneerden de toekenning van frontstrepen die de pensioenrechten bepalen. Jean-Baptist heeft dus ergens wel geluk gehad met zijn ontsnapping. Na de oorlog werd een commissie onder leiding van generaal Bierbuyck belast met het bepalen van de vaderlandsliefde van mannen die men ervan verdacht hun wapens te gemakkelijk te hebben neergelegd. Generaal Dossin beschouwde de geïnterneerden met minachting. Bij hun terugkeer werden ze uitgejouwd als ‘keeskoppen’ en "verraders". Het duurde meer dan 15 jaar voor die frontstrepen werden toegekend. In 1936 nog moet de socialistische volksvertegenwoordiger August De Block, zelf geïnterneerd, pleiten 1936 voor een amnestie 'zelfs als sommigen het niet verdienen'. En het is nog niet gedaan: in 2014 stelt voormalig minister van landsverdediging Peter De Crem een commissie van historici aan om te onderzoeken of die 32.000 Belgische soldaten gevangenis onrechtvaardig werden behandeld door de militaire autoriteiten bij hun terugkeer naar België. Dit initiatief is het gevolg van een resolutie van vier Vlaamse parlementariërs (Patrick De Groote, Huub Broers, Karl Vanlouwe en Lieve Maes) in de Senaat.
Er waren natuurlijk ook een miljoen burgervluchtelingen.
http://www.wereldoorlog1418.nl/herinneringen-vluchtelingen/ Bij Amersfoort, in Ede, waren de vluchtoorden Ede en Nunspeet. Op initiatief van het Comité Belgen Ede is in 1984 een monumentje opgericht. 6000 Belgen werden hier op de Edese Heide opgevangen in houten barakken. Vluchtoord Ede is in 1918 gesloopt. De materialen zijn gebruikt voor heropbouw in België. Dit waren de Baraques Albert. Daarvan staan er nog een kleine honderd in Herstal. Zie mijn blog blog http://hachhachhh.blogspot.be/2014/10/balade-sante-de-mplp-les-baraques.html
Wij waren in de zomer 1917 in Harderwijk. Maar het Belgenmonument hebben wij niet gezien door het slechte weer. En dat monumentje op de Edese heide is de omweg niet waard..

Biblio

https://biblio.ugent.be/publication/323824    Frank Caestecker UGent, Wie was nu de vijand ? De constructie van de "Duitser" bij het aflijnen van ongewenste vreemdelingen (1918-1919) in Une guerre totale? : la Belgique dans la première guerre mondiale : nouvelles tendances de la recherche historique, - pp. 519-532, Serge Jaumain, Michaël Amara, Benoit Majerus and Antoon Vrints, Colloque international ISBN    2-00-144802-3
http://www.hertogen.be/voorouders/Materiaal/Koethen/2014GErmansinBelgiumCaestecker%20&%20Vrints.pdf he national mobilization of German immigrants and their descendants in Belgium, 1870-1920 Frank Caestecker UGent and Antoon Vrints UGent (2014) Germans as minorities during the first world war : a gobal comparative perspective. p.123-146
 download full text UGent only | PDF | 392.32 KB  http://hdl.handle.net/1854/LU-5639212
http://www.blog.seniorennet.be/fruit/archief.php?startaantal=20&startdatum=1245016800 Ruben Donvil ‘De Grote Oorlog op Kleine Schaal. De gevechten aan de Getelinie in Oost-Brabant (1914) van Davidsfonds 2012).

Aucun commentaire: